6.1 | Lees het verhaal |
6.2 |
Onderscheiden van figuren:
|
6.3 |
De handelingen van de figuren:
|
6.4 | Indeling in scènes:
|
6.5 | Het decor van het verhaal:
|
Alternatief:
6.6 | Lees het verhaal. Wat zijn je eerste reacties op het verhaal? Schrijf die op. |
6.7 | Deel het verhaal in in inleiding, corpus en slot. |
6.8 | Vergelijk inleiding en slot. Zijn er parallellen, overeenkomsten, verschillen? |
6.9 | Welke werkwoorden worden er gebruikt? Op wie/wat hebben die betrekking? |
6.10 | Welke (bijbelse) teksten worden geciteerd of gebruikt? |
6.11 | Herlees het corpus. Deel het in verschillende delen in. Wat is de kern van de vraag waarop de verteller een antwoord wil geven? Waar vindt de omslag plaats? Of: hoe gebeurt de verschuiving, of de omkering? Waar komt het hoge woord er uit?
|